Bedenkelijk vonnis in verband met arbeidsongeval tijdens stage

Afgelopen jaar werd onze aandacht getrokken door volgende titel: ‘Leerling verminkt hand en pols in plooimachine tijdens stage’.

“Een negentienjarige leerling van een school uit Bilzen verminkte zijn hand op een stageplaats bij een metaalbewerkingsbedrijf in Diepenbeek. Door een verkeerd manoeuver bij een plooimachine verloor hij zijn rechterpink, raakte hij ernstig gewond aan verschillende andere vingers, en werd zijn linkerpols bijna doorgesneden. Hij had per ongeluk de voetbediening van de machine ingedrukt toen hij een correctie wilde uitvoeren. De plooibank was al 35 jaar bij de firma in gebruik.”

Het slachtoffer dagvaardde zowel de zaakvoerder van het bedrijf, de firma zelf als de directeur van de school en van de scholengemeenschap. De procureur vorderde een geldboete van 20.000 euro tegen elk van de aangeklaagden. De advocaat van het slachtoffer voerde onder meer een gebrekkige risicoanalyse aan, en stelde dat het bedrijf nooit op de lijst van stageplaatsen had mogen staan. De procureur verklaarde in ‘Het Laatste Nieuws’ dat er cruciale veiligheidsmaatregelen ontbraken: een aangepaste beveiliging, een goed functionerende noodknop en de nodige veiligheidsinstructies. Bovendien had de school geen introductiesessie georganiseerd, noch een onderzoek naar de veiligheidsmaatregelen bij het bedrijf ondernomen.

Op 17 januari 2020 velde de rechtbank haar vonnis.

De rechtbank oordeelt dat het bedrijf de veiligheidsrisico’s voor de stagiair verkeerd had ingeschat. Toch wordt de leerling voor een deel ook zelf schuldig geacht. “Hoewel hij nog jong en onervaren was, moet hij geweten hebben dat het onveilig en niet de bedoeling was om met zijn handen en armen onder het mes te komen. Hij had dat moeten afleiden uit de uitleg van de zaakvoerder en een werknemer.”

Een op zijn minst opmerkelijk vonnis, zoals er wel meer zijn…

De rechtbank oordeelt dat de leerling in kwestie had moeten ‘weten’ dat de bewuste handeling die tot het ongeval heeft geleid, onveilig was. Hij had het moeten ‘afleiden uit de uitleg’ die hij gekregen had…

Waar deze redenering totaal aan voorbij gaat is dat de in brede lagen van de bevolking verspreide overtuiging als zou ‘weten’ automatisch leiden tot overeenkomstig ‘gedrag’ helemaal niet klopt.

Een ‘uitleg’, ‘instructies’ of ‘iets weten’ zijn stuk voor stuk zaken aangestuurd door het cognitieve brein, gedrag daarentegen is grotendeels een zaak van het emotionele brein.

Van nature produceren mensen twee soorten gedrag: bewust gedrag aan de ene kant, intuïtief gedrag aan de andere kant. In wetenschappelijke hoek is men het alvast roerend eens: gedrag van mensen wordt grotendeels aangestuurd door automatische processen in de hersenen; ondermeer Nobelprijs winnaar Daniel Kahneman (2002; Thinking fast & slow) is hierover zeer duidelijk.

Probleem hierbij is dat dit automatisch gedrag barst van kenmerken die haaks staan op wat in een hedendaagse werkcontext geldt als ‘veilig gedrag’, kenmerken die gedurende miljoenen jaren werden gecodeerd in een totaal andere context. Een stabiele context waarbinnen multitasking, een soms chaotische werkplek en een overvloed aan externe prikkels geheel onbestaand waren.

Voeg daaraan toe dat het cognitieve brein zich slechts op één activiteit kan concentreren. Met andere woorden: bewust bezig zijn met een uit te voeren (onbekende) taak én tegelijkertijd veilig gedrag produceren ‘afgeleid van een gekregen uitleg’ is van het goede echt wel te veel.

Zelfs attitudes zullen hierop slechts een beperkte invloed uitoefenen: “Attitudes hebben een eerder beperkt gedragsvoorspellend karakter”. (zie in dit verband: Dr Heleen Vandromme – ‘Predictive validity of affective priming measures’ – Doctoraatsscriptie KU Leuven; februari 2012).

Vandaar dat we in onze hedendaagse arbeidscontext geen andere keuze hebben dan rigoureus te gaan voor ‘aangeleerd veiligheidsgedrag’. En hier wringt het schoentje. Aangeleerd gedrag komt niet tot stand door een veiligheidsinstructie en wordt door een onwetende stagiair al zeker niet afgeleid uit de uitleg die hij gekregen heeft.

 

Aangeleerd veiligheidsgedrag is volgens ondermeer Miller (1990) het product van verschillende stappen:

– Tell what, tell why & tell how (cognitief leren): dit zijn zowat de enige dimensies die zich op cognitief vlak afspelen. Het levert dan ook amper een bijdrage van pakweg vijf procent tot het beoogde veiligheidsgedrag.

– Show how (sociaal leren): een vorm van tweerichting verkeer. De leerling toont dat hij in eenvoudige oefensituaties weet hoe hij de aangereikte kennis moet gebruiken, maar evenzeer is het voorbeeldgedrag dat de trainee waarneemt in zijn directe omgeving van invloed op zijn gedragsontwikkeling. Een niet onbelangrijke stap; het levert immers een extra bijdrage op van pakweg twintig procent tot het uiteindelijke gedrag.

– Practice (motorisch leren): het repetitief herhalen van het beoogde gedrag; steeds weer opnieuw. Inslijpen tot het een tweede natuur wordt. En dit in combinatie met directe (corrigerende en/of belonende) feedback. Denk hierbij aan de training van lijnpiloten in een vluchtsimulator. De bijdrage van het samenspel tussen het oefenen en directe feedback, levert uiteindelijk voor pakweg vijfenzeventig procent meerwaarde tot het uiteindelijke veiligheidsgedrag.

Onderliggende niveaus vormen steeds het fundament voor een bovenliggende laag. Bijvoorbeeld KNOWS HOW is een voorwaarde voor SHOWS HOW. Eerst weten hoe iets toe te passen en dan pas daadwerkelijk laten zien in de toepassing.

 

Wanneer we dit alles nu projecteren op het bij aanvang genoemde vonnis, lijkt het ons op zijn minst zeer bedenkelijk om de stagiair in kwestie een medeverantwoordelijkheid in de schoenen te schuiven. Een jongen bij wie geen greintje ‘aangeleerd veiligheidsgedrag’ was ontwikkeld en bij wie men uitgaat dat een veiligheidsinstructie en een uitleg voldoende is om automatisch veiligheidsgedrag te vertonen.

Of waar de cognities van een rechter botsen met de cognities van gedragswetenschappers…

LEES MEER